Gastcolumn 2

BUSH

Op maandagochtend 5 oktober 1992 lagen mijn toenmalige vrouw en ik aan een kiezelstrandje op het Griekse eiland Leros. Pal achter ons zaten twee oude mannetjes op een muurtje met elkaar te praten. Hoewel ik geen Grieks versta, meende ik enige woorden op te vangen waaronder Amsterdam, Israël en terrorisme. Wij begrepen meteen dat er in onze woonplaats iets ernstigs was gebeurd.

Hals over de kop snelden wij naar ons nabijgelegen appartement waar we via een Engelstalig radiostation vernamen dat een Israëlisch vliegtuig was neergestort in een Amsterdamse woonwijk. Aangezien we nog in het pre-mobiele tijdperk leefden, zochten wij hevig geschrokken naar een telefooncel om even later van mijn familie te vernemen dat de avond daarvoor de Bijlmerramp had plaatsgevonden. Samen met een kleine Nederlandse enclave hebben we de verdere dag gehuild en gesnotterd.

Toen president George W. Bush jaren later in Florida onderweg was naar de Emma E. Booker Basisschool kreeg hij van zijn stafchef te horen dat er zojuist een vliegtuig in een toren van het World Trade Center was gevlogen. Alsof er niks aan de hand was, stapte hij even later uit zijn auto om evengoed zijn opwachting te maken in een kinderklas. Kennelijk was zijn imago op dat moment belangrijker dan de gebeurtenis in New York. Vandaar dat hij zich in het bijzijn van de pers tussen die schattige kleintjes nestelde om mee te lezen in een boek waarin de avonturen van een speelgoedgeitje centraal staan.

Al na twee minuten werd kindervriend Bush in zijn bezigheid onderbroken omdat de stafchef in zijn oor fluisterde dat zojuist ook de tweede toren door een vliegtuig was geraakt.

“Amerika wordt aangevallen,” voegde hij eraan toe.

Als ik op zo’n moment in de schoenen van George Bush had gestaan, had ik er spontaan enkele krachttermen uitgegooid die niet staan vermeld in Mijn Speelgoedgeitje. Daarna zou ik de klas zijn uitgerend om zoveel mogelijk informatie te vergaren.

Wat dat betreft was George Bush beheerst en hield hij meteen rekening met al die tere kinderzieltjes. Gedurende de zeven minuten daarna bleef hij onberoerd op zijn stoel zitten alsof er niks bijzonders was gebeurd.

Het zou natuurlijk kunnen dat hij Mijn Speelgoedgeitje zo spannend vond dat hij de afloop niet wilde missen. Toch denk ik eerder dat hij naar woorden zocht voor zijn toespraak die hij later op de dag aan het Amerikaanse volk wilde verkondingen. In ieder geval kwam er een passage bij hem op uit psalm 21.

“Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad want gij zijt bij mij.”

Deze zinsnede was geheel van toepassing op George Bush. Zo had zijn opa in het verleden al goede zaken gedaan met de nazi’s in Duitsland. Bovendien was zijn vader jarenlang hoofd geweest van de CIA, verreweg de grootste criminele organisatie ter wereld. Met het duiveltje op zijn schouder durfde George Bush dan ook alle donkere krochten te betreden.

Om de waarheid over 11 september 2001 zoveel mogelijk te verhullen gedroeg George Bush zich in de weken daarna als een echte maffiabaas. Allereerst was het belangrijk dat al het bewijsmateriaal zo snel mogelijk verdween. Binnen enkele weken lag dan ook al het puin op een stortplaats ergens in China. Voor de experts was geen enkel brokstuk van het WTC-complex achtergebleven om nader te onderzoeken.

Daarnaast werden alle landgenoten van de Saoedische kapers onmiddellijk Amerika uitgevlogen. Terwijl er gedurende de eerste dagen na de aanslag geen één Amerikaan met het vliegtuig mocht opstijgen, werd er voor de familieleden van Osama Bin Laden een uitzondering gemaakt. Om Saoedi-Arabië verder te ontzien werden andere landen als schuldig aangewezen. Met name Afghanistan en Irak hebben flink moeten bloeden voor de aanslagen op 11 september 2001.

Mensen die kritiek hadden op de gang van zaken werden de mond gesnoerd door middel van de Patriot Act, een wetgeving die eerder thuishoort in een politiestaat. Niet alleen mocht iedereen worden afgeluisterd maar kon je ook zonder opgaaf van reden als staatsgevaarlijk worden opgepakt. In het ergste geval werd je zelfs doodgemarteld in speciale gevangenissen die buiten Amerika lagen.

Tot slot moest Bush zijn vrienden tevredenstellen. Na 11 september 2001 werden oliemaatschappijen en defensiebedrijven in de gelegenheid gesteld om gedurende de zogenoemde oorlog tegen het terrorisme dikke winsten te maken.

Soms pink ik een traan weg voor alle onschuldige slachtoffers die in deze strijd zijn gevallen. Op dat sentiment heb ik George Bush nooit kunnen betrappen. Vandaar dat ik dan ook volledig ongeschikt ben om president van Amerika te worden.

Paul de Visser

Geef een reactie